Opdracht 2: werkwoordelijk gezegde & onderwerp
Noteer van iedere zin het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp.
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin.
Om het onderwerp te vinden, stel je de vraag: wie/wat + werkwoordelijk gezegde?
1. Veel brugklassers zouden niet meer zonder hun iPad kunnen.
wg =
ow =
2. Mijn oudste zus wil nooit afwassen.
wg =
ow =
3. Kijkt jouw broertje van 6 al naar het Jeugdjournaal?
wg =
ow =
4. Ismail houdt op YouTube een vlog bij over zijn avonturen in Zaandam.
wg =
ow =
5. De ijsberen hebben last van het smelten van het ijs op de Noordpool.
wg =
ow =
6. Ondanks het gepraat van zijn klasgenoten heeft Ali een mooie spreekbeurt over rap gehouden.
wg =
ow =
7. Karina belde gistermiddag bij ons aan voor een kopje koffie.
wg =
ow =
8. Mogen de brieven over de ouderavond al aan de leerlingen meegegeven worden?
wg =
ow =
9. Ze probeerde haar T-shirt te wassen op 60 graden na haar val in de modder.
wg =
ow =
10. Een kickbokser probeert sneller te trappen dan zijn tegenstander.
wg =
ow =
Controleer
OK