Opdracht 2: hulpwerkwoord of zelfstandig werkwoord
1. Met onze band gaan we een nieuw nummer instuderen.
hww =
zww =
2. Aan het begin van de les besprak onze lerares een gedicht.
hww = -
zww =
3. Bij de start van de 500 meter bleef zijn schaats in het ijs steken.
hww =
zww =
4. Sander wil niet meer praten met zijn oude vrienden.
hww =
zww =
5. Het goede antwoord had je kunnen weten.
hww =
,
zww =
6. Die reis naar Amerika zullen we moeten laten schieten.
hww =
,
,
zww =
7. Morgen moeten die bomen echt geplant worden.
hww =
,
zww =
8. Voor de nieuwe snoepautomaat stond een lange rij.
hww = -
zww =
9. Het werkstuk moeten we donderdag inleveren.
hww =
zww =
10. De hulpverlening moest na de aanslag gestaakt worden.
hww =
,
zww =
11. Kan de voetballer zo ernstig geblesseerd zijn door die actie?
hww =
,
zww =
12. De overwinning werd haar van harte gegund.
hww =
zww =
Controleer
OK