Opdracht 9: alle zinsdelen

Noteer werkwoordelijk gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepalingen.
1. De minister heeft gisteren een gouden medaille aan de winnaar gegeven.
wg =
ow =
lv =
mv =


2. Mijn tante nam voor ons dit weekend een heerlijke slagroomtaart mee.
wg =
ow =
lv =
mv =


3. Ik zal de brief aan de directeur overhandigen.
wg =
ow =
lv =
mv =


4. Kun je mij een goed advies geven?
wg =
ow =
lv =
mv =


5. De ober schenkt ons een kop koffie in.
wg =
ow =
lv =
mv =