Opdracht 8: verleden tijd - sterk

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.
1. De keeper (werpen) de bal naar de spits.
2. De patatjes (druipen) van het vet, maar smaakten wel lekker.
3. Het schip (varen) voorzichtig door de krappe opening tussen de rotsen.
4. De ijsbeer in de dierentuin (lijden) aan een zeldzame ziekte.
5. Gisteren (zwemmen) Kimberley en Veronica de hele middag in het buitenzwembad.
6. De jager (schieten) net mis; het everzwijn (gaan) er snel vandoor.